De verhuur van opslagruimte is één van de weinige uitzonderingen op de van btw vrijgestelde onroerende verhuur. Om deze uitzondering te kunnen toepassen wanneer er in de opslagruimte een kantoor aanwezig is, heeft de administratie al twee decennia lang het strikte criterium gehanteerd dat de oppervlakte van het kantoor niet meer dan 10% mag bedragen. Vele verhuurders die een kantoor voorzagen dat maar net groter was dan 10% van de oppervlakte van het magazijn hebben hier al hun tanden op stuk gebeten. Een recente ruling heeft dit oppervlaktecriterium echter verruimd tot een volumecriterium.
1. Terbeschikkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen:
De verhuur van onroerende goederen is in principe vrijgesteld van btw. Een in de praktijk belangrijke uitzondering op deze btw- vrijstelling is de “terbeschikkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen”.
De btw- administratie heeft deze uitzondering op de vrijstelling steeds strikt geïnterpreteerd. Slechts indien het gaat om afzonderlijke gebouwen die uitsluitend als bergruimte voor het opslaan van goederen zijn ontworpen of ingericht en slechts als zodanig kunnen worden gebruikt, kan de verhuur aan btw onderworpen worden.
Wanneer eenzelfde gebouw dat ter beschikking wordt gesteld, zowel wordt gebruikt als opslagruimte als voor een andere activiteit, dan beschouwt de btw- administratie de volledige verhuur als een van btw vrijgestelde onroerende verhuur (met de uitsluiting van het recht op aftrek tot gevolg).
2. Belangrijke tolerantie voor kantoren in opslagruimtes – 10% regel
In deze opslagruimtes of magazijnen is in praktijk echter ook vaak een kantoor aanwezig van waaruit het logistieke proces van het magazijn wordt geregeld. De administratie aanvaardde steeds dat de verhuur van de opslagruimte met kantoor of plaats die in de bergruimte voorzien is toch aan btw onderworpen kan blijven als (i) het kantoor voorzien is voor personen belast met het beheer van de opgeslagen goederen én (ii) dat het kantoor niet meer bedraagt dan 10% van de totale oppervlakte van het gebouw.
Deze 10% grens werd bij controles zeer strikt nagekeken door de btw- controleur en bij overschrijding werd de ganse verhuur gekwalificeerd als vrijgestelde onroerende verhuur. Voor de verhuurder betekende dit vaak een financiële aderlating wegens de verwerping van het recht op aftrek op de oprichting en de lopende kosten van het magazijn.
Hoewel de rechtbanken in de loop der jaren af en toe een soepelere houding tentoon spreidden aangaande de 10 % regel, heeft de administratie tot nu toe steeds het been stijf gehouden.
3. Rulingcommissie – verruiming 10%- regel van oppervlakte naar volume?
Recentelijk trok een belastingplichtige met zijn bouwplannen voor diverse gebouwen die als opslagruimte zouden bestemd worden naar de Rulingcommissie. De voorgelegde plannen van de magazijnen lieten zien dat de oppervlakte van het kantoor voor de personen belast met het beheer van de opgeslagen goederen, varieerde tussen de 13,4% en 14,7 %, waardoor de 10% drempel zou worden overschreden. Uit de bouwplannen bleek echter ook dat de opslagruimtes veel hoger zouden zijn dan de kantoren en dat de draagkracht van de vloer toe zou laten om de hoogte van de hal te gebruiken voor het opslaan van goederen.
De Rulingcommissie oordeelt dat het hoofdvoorwerp van de overeenkomst de terbeschikkingstelling van de opslagruimte is en dat het in dit geval zinvoller is om de 10 % drempel te beoordelen in functie van het volume opslagruimte versus het volume van het aanwezige kantoor.
Hoewel het ‘maar’ om een Ruling gaat en dus in principe enkel geldt voor degene die de Ruling heeft aangevraagd, kan deze versoepeling enkel maar worden toegejuicht en als argument worden gebruikt in toekomstige situaties waar de oppervlakte van het kantoor meer dan 10% bedraagt van de opslagruimte.
Bron: Voorafgaande beslissing nr. 2015.035 van 3 maart 2015